Zakenman met teddybeer door Stephan Balkenhol

De beeldhouwer Stephan Balkenhol beschildert een van zijn ruw uitgehakte zakenmannen

De zakenmannen van Stephan Balkenhol (1957) dragen een wit overhemd en een zwarte pantalon. Maar soms houdt zo’n standbeeld een knuffelbeertje tegen de borst geklemd. Of hangt hij hoog in de nek van een giraffe. Of zit hij achterstevoren op een ezel. Humor in de beeldende kunst is zeldzaam, maar de ruw uitgehakte beelden van de Duitser Stephan Balkenhol zorgen voor een glimlach. Zelf zegt deze hoogleraar aan de Kunstacademie in Karlsruhe: “Ja, er is grove en fijnzinnige humor.”

Balkenhol lijkt altijd binnenpretjes te hebben, deze kunstenaar die tot de allergrootsten van de Duitse kunst van na de oorlog gerekend wordt. Met een slap gedraaid ‘sjekkie’ voorin de mond ziet hij geamuseerd toe hoe de bestuurders van Leipzig zijn standbeeld van Richard Wagner onthullen. Alsof hij de hele officiële vertoning als een grote grap beschouwt.

Diezelfde blik zie je wanneer hij in twee dagen tijd het beeld van een zittende naakte vrouw uithakt, die op dag drie centraal in een tentoonstellingszaal zal zitten. In alle hoeken en tegen alle wanden van de ruimte zijn daar de zakenmannen alom aanwezig die deze vamp aanstaren. De bezoekers van dit tafereel moeten het gevoel hebben alsof ze dwars door een peepshow heenlopen. Over publieksparticipatie gesproken.

“Bomen, daar hebben we er in Duitsland veel van”

Het kwam deze houtkunstenaar niet zomaar aanwaaien. Hij woonde en werkte twintig jaar in een krot van een woning, zonder douche. Het was de prijs die hij betaalde voor zijn tegendraadse opvattingen. Opgeleid aan de Kunstacademie in Hamburg door Ulrich Rückhiem, een Duitse grootheid in de abstracte kunst, koos Balkenhol juist voor het figuratieve, voor menselijke figuren.

Hij hakte zijn eerste mensfiguren bovendien uit in hout. Waarom hout? “Bomen, daar hebben we er in Duitsland veel van”, merkte hij eens laconiek op, in een interview. Over het verschil met beeldhouwen in steen: “Hout heeft voor mij de juiste weerstand, biedt mij ook de snelheid waarmee ik wil werken. Het past waarschijnlijk het beste bij mijn temperament.“ Maar je kunt Balkenhol er beslist niet van beschuldigen dat hij de tot toeristenattractie verworden traditie van de houtsnijders uit het Zwarte Woud nieuw leven heeft willen inblazen. Bij hem geen Kerststalletjes of koekoeksklokken.

“Een straf om niet te mogen werken”

Vandaag moet een koper voor een beeld van Balkenhol al snel 50 duizend euro betalen, vaak nog veel meer. Aanbod is er voldoende, met het ongelooflijke productietempo dat Balkenhol aanhoudt: “Het is voor mij een straf om niet te mogen werken.”

Hij laat zich representeren door een baaierd aan galeries. Zijn werk staat te koop in de Verenigde Staten, Japan, Singapore, Scandinavische landen, uiteraard in Duitsland zelf en in Nederland bij AKINCI in Amsterdam. Zijn bouwval is inmiddels omgewisseld voor een klein kasteeltje aan de grens met Frankrijk, waar hij deels woont met zijn jonge vrouw en zijn gezin. Hier zoekt hij de rust die zijn beelden uitstralen, als bronnen van contemplatie in een hectisch stadsbeeld vol commerciële uitingen: felverlichte reclames, schreeuwende etalages en dure auto’s die op straat voorbij zoeven.

De splinters en houtschilfers steken er nog uit

In interviews geeft Balkenhol niet veel prijs. Veelzeggender zijn de documentaire beelden die hem aan het werk laten zien. Hij hanteert grote beitels die hij zelf slijpt. Met zware takels laat hij boomstammen Wawa-hout uit Afrika in zijn industriële werkplaats neerzetten. Na met een motorzaag de ruwe vormen uitgezaagd te hebben, schrijft hij op het blank gemaakte hout een werkschema. Een uur voor de benen, een uur voor het lichaam, een uur voor het hoofd. De meer dan 10 duizend uur aan ervaring in houtbewerking betalen zich daarna uit. Het gaat werkelijk razendsnel. Balkenhol schuurt het oppervlak niet glad, maar laat het ruw. De splinters en ruwe houtschilfers steken er aan alle kanten nog uit. Toch is elke klap van zijn beitel trefzeker. De dieptes onder de wenkbrauwen zorgen voor genoeg schaduw om het oog realistisch te maken. Het jukbeen is perfect. De houding van de beelden is stijf maar toch natuurlijk, uitnodigend, uit duizenden herkenbaar.

De hersenen van de toeschouwers maken het beeld af en schuren het grove oppervlak alsnog vlak. Balkenhol helpt de verbeelding nog een beetje door zijn mensen te beschilderen. Een vuurrode jurk, of juist een inktzwarte operadress. Om tijdens het kwasten ook weer een ironische toets aan te brengen. Zo krijgt een van zijn mannen felle lippenstift op. Wat Balkenhol op het idee brengt om ook nog maar even een beeld van een manspersoon te hakken die borsten heeft. Of de torso van een zakenman te voorzien van een hondenhoofd, een ander van de lange nek van een giraffe, de derde met de kop van een olifant, inclusief slurf en slagtanden. Voor een tentoonstelling in Zuidoost-Azië gaf hij zijn zakenman vier armen, als verwijzing naar de Indiase god Shiva.

Een eigen standbeeld met sjekkie in het hoofd

Het is een grappig dat uitgerekend de loodzware Duitse kunstcultuur de laatste decennia de grootste kunstenaars met humor voortbrengt. Ook in Nederland is lachen verboden, ook al kenden we eeuwen geleden nog volop humoristen, zoals de schilders Jan Steen en Frans Hals. Wij hebben nu alleen Teun Hocks, Wim T. Schippers of Herr Seele en Kamagurka, maar dat zijn Belgen. Wat mensen in de Hollandse landschappen van kunstfotograaf Mischa Keijser allemaal uitspoken mag trouwens ook niet vergeten worden. Maar geen van allen bereikten ze de wereldfaam van Balkenhol, of die van de Oostenrijker Frans West (1947 – 2012). De laatste kreeg zelfs de stadsbestuurders in Rotterdam zo ver dat ze zijn felgekleurde kunststoffen ‘darmen’ in parken exposeerden. In een andere stad liet hij zelfs een gigantisch openbaar toilet inrichten, met vrij uitzicht op een plas. Zijn publiek aan het lachen maken was het ideaal van deze Oostenrijker. Eens zei hij over de beroemde pissoir van Marcel Duchamp: “Ik zou ook wel een pisbak willen maken, maar dan eentje waar je echt in kunt pissen, in een museum.” 

Het lijkt er ook Balkenhol om te doen het ‘Grote Verbod Op Humor’ in de beeldende kunst te slopen. Alsof je kunst niet meer serieus kunt nemen wanneer een beeld op de lachspieren werkt. Misschien is het zijn aanklacht tegen het kunstetablissement dat hem zo lang negeerde. Hoe dan ook, hoe hij met zijn onaffe maar toch zo trefzekere techniek het bewerken van hout in de moderne kunstgeschiedenis herintroduceerde is op zich al een standbeeld waard. Dat moet hij vooral zelf maken. Een zelfportret van een man in een wit overhemd en een zwarte broek aan. Slap gedraaid sjekkie recht uit zijn mond stekend, als een extra beitel.

Uitstekende Duitse documentaire over Balkenhol op YouTube